Over gevoeligheid

Deze site is onderdeel van de 

Nieuwetijdskinderen Organisatie Nederland opgericht in 1999

lees verder

Hoog Sensitieve Kinderen

Nieuwetijdskinderen zijn overgevoelige, hoog sensitieve kinderen. Zij voelen emoties en verdriet van anderen heel sterk.

Lees verder

Gedichtenbundel over gevoeligheid

De HSP-Gedichtenbundel "Vernissage van de Ziel" van Cornel van Noppen is te bestellen op deze website.

Lees verder
P N

Hoogbegaafdheid

Hoogbegaafdheid

Hoogbegaafdheid komt meer voor dan we denken. Vaak is het verscholen in moeilijk gedrag en onderpresteren op school. Hierdoor is een gedeelte versluierd. Vergelijk nu eens de lijsten met kenmerken van Nieuwetijdskinderen, ADHD en hoogbegaafdheid, u zult versteld staan van de overlappingen.

Positieve kenmerken van hoogbegaafdheid

  • Begrijpt en onthoudt moeilijke informatie wanneer het wel geïnteresseerd is
  • Leest veel en verzamelt in vrije tijd op andere manieren veel informatie.
  • Presteert significant beter op mondelinge overhoringen dan op schriftelijke overhoringen.
  • Kent veel feiten, heeft grote algemene ontwikkeling.
  • Komt goed uit de verf bij individueel onderwijs op maat.
  • Is creatief met levendige verbeelding.
  • Ontwikkelt thuis op eigen initiatief allerlei activiteiten.
  • Heeft een brede belangstelling en vindt het leuk dingen te onderzoeken.
  • Is gevoelig.

 

Negatieve kenmerken van hoogbegaafdheid

  • Presteert op school redelijk tot slecht (soms alleen onder eigen niveau).
  • Huiswerk niet af of slecht gemaakt.
  • Is vaak ontevreden over eigen prestatie.
  • Heeft een hekel aan inprenten.
  • Vermijdt nieuwe leeractiviteiten uit angst te mislukken.
  • Heeft minderwaardigheidsgevoelens, kan wantrouwend of onverschillig zijn
  • Doet niet graag mee aan groepsactiviteiten, heeft het gevoel dat niemand hem mag
  • Is minder populair bij leeftijdgenootjes. Het zoekt vriendjes onder gelijkgestemden.
  • Doelen worden door het kind te hoog gekozen (zodat falen hieraan geweten kan worden) of te laag gekozen (zodat mislukken voorkomen wordt)
  • Is snel afgeleid en impulsief
  • Staat afwijzend of onverschillig tegenover de school
  • Wil niet geholpen worden, wil zelfstandig zijn
  • Voelt zich hulpeloos, neemt geen verantwoordelijkheid voor eigen daden (wijt mislukken aan anderen of aan de situatie).
  • Verzet zich tegen autoriteit.
  • Bron: Nelissen. J. & Span, P. (red.) (1999) Begaafde kinderen op de basisschool: suggesties voor didactisch handelen. Baarn: Bekadidact. 2e druk.

 

 

Dr. Hans van Oordt:

Het ‘niet lastige’ kind:

  • Sterke motivatie
  • Werkt gedegen
  • Is nieuwsgierig
  • Goed verzorgd huiswerk
  • Prestatiegericht
  • Drang tot perfectionisme
  • Veeleisend voor zichzelf
  • Meestal faalangstig
  • Naar ernst neigend
  • Lacht relatief weinig
  • Zondert zich liever af bij ‘feestjes’
  • Gericht op ouderen
  • Omgang met ‘ouderejaars’
  • Docentgericht
  • Creativiteit
  • Vindingrijk, muzikaal enz.
  • ‘Abstracte’ vraagstellingen
  • Productief denken en concluderen
  • Opvallend woordgebruik
  • Grote taalschat
  • Mooie zinsbouw
  • Rekenvaardigheid
  • Inzicht in relaties en situaties hebben
  • Non-acceptatie door leeftijdgenoten

 

Het ‘probleemgeval’

Begaafden kunnen lijden onder het gevoel niet begrepen te worden; los te staan van anderen; te leven in een andere werkelijkheid. Dit maakt vooral kinderen diep ongelukkig en kan zich uiten in excessief gedrag:

  • Clown spelen
  • Niet serieus kunnen of willen zijn
  • Achter een masker leven
  • Zichzelf overschreeuwen
  • Spanningsverschijnselen
  • Agressief gedrag
  • Allergie
  • Onbeheerst / gefrustreerd handelen
  • Astma
  • Sterk wisselende resultaten
  • Onderpresteren
  • Concentratieproblemen
  • Afdwalen van gedachten
  • Niet kunnen stilzitten
  • Desinteresse op school / bij studie
  • Slecht ontwikkeld handschrift
  • Gestoorde (fijne) motoriek
  • Bedwateren (schoolreisjes of thuis)
  • Praten / denken over de dood
  • Doodsverlangen
  • Gedachten over zelfdoding
  • Eenzaamheidsgevoelens / isolement
  • Spijbelen

Op zichzelf zijn dit geen kenmerkende eigenschappen van uitsluitend meer- of hoogbegaafdheid. De geestelijke en emotionele nood van kinderen blijkt hieruit. In combinatie met een aantal van de eerder genoemde ‘testpunten’ uit de lijst, kan ook bij de groep ‘slechte presteerders’ wel degelijk sprake zijn van een bijzondere begaafdheid.

 

Nog een signaallijst:

Hoe weet je nu of je mogelijk te maken hebt met een hoogbegaafd kind? Hieronder treft u een lijst aan met kenmerken van hoogbegaafdheid. Als u een aantal signalen herkent heeft u mogelijk te maken met een hoogbegaafd kind. Let wel: niet alle hoogbegaafde kinderen hebben deze kenmerken. En het omgekeerde kan natuurlijk ook: als uw kind een of meerdere van deze gedragsaspecten laat zien hoeft dat nog niet te betekenen dat het om hoogbegaafdheid gaat.

 

De signalen:

  • Weinig slapen
  • Wil als baby al vroeg niet meer liggen (3 mnd.)
  • Vroeg staan, lopen, vaak overslaan van de kruipfase. Kan ook: heel laat lopen
  • Vroeg brabbelen, vroeg praten in correcte zinnen
  • Laat praten maar meteen grammaticaal correct
  • Opvallend taalgebruik
  • Vroeg leggen van verbanden: dus-redenering
  • Grote leergierigheid en nieuwsgierigheid
  • Opvallend goed geheugen
  • Vraagt eindeloos “waarom”
  • Perfectionistisch
  • Uitgesproken rechtvaardigheidsgevoel en verantwoordelijkheidsgevoel
  • Originele ideeën en oplossingen
  • Apart gevoel voor humor, veel taalgrapjes
  • Vaak buikpijn, hoofdpijn
  • Speelt vaak alleen
  • Draagt “andere” onderwerpen aan in de kring op school
  • Zelfstandig
  • Leert zichzelf lezen / rekenen / schrijven
  • (Over) gevoelig
  • Vaak onhandelbaar of agressief
  • Moeite met leren zwemmen / fietsen
  • Verschillende dingen tegelijk doen, hoog tempo

 

 

Kenmerken van onderpresteren

Onderpresteren is één van de onderwerpen rondom hoogbegaafdheid die leerkrachten bezighouden. Wat is onderpresteren nu eigenlijk? Hoe komt het nou dat een begaafd kind, waarvoor de wereld toch open zou kunnen liggen, niet tot presteren komt? Hoe vind je onderpresteerders? Nog veel gecompliceerder lijkt het antwoord op de vraag hoe je een onderpresteerder weer aan het werk krijgt. Wat moet je doen om zo’n kind weer prestaties op zijn eigen niveau te laten leveren?

Relatief en absoluut

 

Hennie, de leerkracht van groep één / twee heeft een begaafd kind in haar klas. Ten minste, dat denken de ouders van Ilse. Volgens hen kan Ilse lezen en schrijven. Thuis schijnt ze ook al sommen te maken. Na de eerste oudergesprekken heeft Hennie wat materiaal uit groep drie gehaald. Speciaal voor Ilse heeft ze een aparte lade ingericht met lees- en schrijfwerk. Ilse is er niet in geïnteresseerd. Uit zichzelf pakt ze nooit wat uit het laatje. Bij arbeid naar keuze speelt ze het liefst aan de watertafel. Als Hennie het werk verdeelt en Ilse een opdracht uit het laatje geeft, komt het nooit af. Ilse kijkt maar wat om zich heen en het kleine beetje werk dát ze maakt zit boordevol fouten. Hennie heeft zo haar twijfels over de capaciteiten van Ilse. Kijken we naar de bovenstaande situatie, dan is het niet zo vreemd dat Hennie zo haar twijfels heeft over de uitspraak van Ilse’s ouders dat Ilse wellicht begaafd is. Hennie ziet in de directe leersituaties in de klas immers geen gedrag dat de ideeën van Ilse’s ouders zou kunnen bevestigen. Toch is daarmee wel meteen het eerste signaal van onderpresteren afgegeven. Er bestaat een discrepantie tussen het gedrag van het kind thuis en dat op school. Maar is Ilse daarom meteen een onderpresteerder? Iemand die onderpresteert valt toch op omdat zijn resultaten zó ver beneden de maat liggen? Of toch niet? Laten we eerst eens kijken wat onderpresteren nu precies is.

 

Er zijn twee uitingsvormen van onderpresteren te onderscheiden. In de eerste plaats is er een groep relatieve onderpresteerders. Deze leerlingen maken hun werk en scoren op toetsen alsof zij gemiddelde leerlingen zijn. Dit zijn de kinderen die voortdurend onder hun eigen niveau presteren, maar niet opvallen in de groep. Daarmee is ook meteen de belangrijkste complicatie aangegeven: ze lijken prima te functioneren en hebben zich voor de leerkracht onzichtbaar gemaakt. Voor de leerkracht zijn deze kinderen niet herkenbaar als begaafd. Zij steken zo gezegd niet met de kop boven het maaiveld uit, maar om met de woorden van een tienjarige te spreken: ‘zij vervelen zich te pletter!’

 

In de tweede plaats is er een groep leerlingen die we absolute onderpresteerders noemen. Zij functioneren niet alleen onder hun eigen niveau, maar ook (ver) beneden het groepsniveau. Deze leerlingen vallen op. Hun prestaties zijn zo slecht dat we hen vanzelf tegenkomen. Dat we hen vinden, zegt overigens niet dat we hen automatisch op de juiste manier gaan benaderen.

 

De eerste signalen

Leerlingen die we absolute onderpresteerders noemen geven vaak, naast hun abominabele werkresultaten, nog veel meer signalen af waardoor de aandacht van de leerkracht vaak wel op hen gevestigd moet worden. Zij vertonen vaak probleemgedrag, dat kan variëren van constant aandacht vragen, tot agressief gedrag. Soms vallen deze kinderen op, doordat zij zich absoluut niet kunnen concentreren, een slechte werkhouding en een traag werktempo hebben.

Sylvia is leerkracht van groep acht. Niels is haar zorgenkind. Niels is in de klas vaak niet te hanteren. Hij doet waarin hij zin heeft; pest andere kinderen; heeft altijd zijn woordje klaar als iemand iets zegt; zijn werk is nooit af en van de tien sommen maakt hij er één goed. Ik ben heel lang op zoek geweest naar de oorzaak van zijn problemen. Om hem bij zijn werk te helpen hadden we in het team besloten dat de remedial teacher hem zou testen en vervolgens voor taal en rekenen een eigen programma voor hem zou opstellen. Niels was zo’n leerling die in het voortgezet onderwijs op een I-afdeling terecht zou komen. Het mocht allemaal niet baten. Hoe meer oefenwerk we hem gaven, des te slechter werden zijn prestaties. Thuis was Niels inmiddels niet meer hanteerbaar. In de klas liep zijn gedrag echt de spuigaten uit. Niemand wist wat er met hem aan de hand was. Uiteindelijk hebben we hem laten testen door de schoolbegeleidingsdienst, want eigenlijk waren we van mening dat Niels maar naar het speciaal onderwijs moest. Pas toen bleek, dat Niels niet zwak- maar juist hoogbegaafd was. De relatieve onderpresteerder heeft zichzelf zoals gezegd voor de leerkracht onzichtbaar gemaakt. Toch geven ook deze kinderen signalen af. Tom is zo’n kind. Hij zit in groep zes; doet goed mee met de klas; heeft zijn werk op tijd af en lijkt eigenlijk altijd goedgehumeurd. Niets bijzonders dus, zo op het eerste gezicht. Tom is wat je zou kunnen noemen ‘een gemiddeld kind’. Ten minste, dat dacht zijn leerkracht. Op een dag was Tom aan de beurt om een spreekbeurt te houden. Zijn onderwerp was geld. Ik dacht dat zijn verhaal zou gaan over het slaan van munten of iets dergelijks. Hij kwam aan met een verhaal over vreemde valuta en het belang van de euro. Mijn mond viel open, hij wist meer van zijn onderwerp dan menig volwassene. Na die spreekbeurt ben ik eens met zijn ouders gaan praten. Thuis bleek Tom een heel ander kind te zijn dan op school. Toen ik op school ging kijken wat zijn didactisch niveau was, bleek hij nog lang niet aan zijn plafond te zitten. Tom kon veel meer dan ik vermoedde.’ De voorbeelden van de signalen die Niels en Tom afgaven zijn wel de twee uitersten als we spreken over herkenning van onderpresteerders. Welke signalen zijn er nu nog meer?

 

Positief en negatief

De signalen van onderpresteerders zijn te verdelen in zogenaamde positieve en negatieve signalen. Zien we bij een kind alleen de negatieve kenmerken, dan kunnen we gevoeglijk stellen dat er weliswaar problemen zijn, maar dat deze niet veroorzaakt worden doordat het kind onderpresteert. Hieronder worden vier kenmerken uitgebreid besproken. Het eerste belangrijke kenmerk is, dat onderpresteerders vaak kinderen zijn die in onze ogen ongewone interesses hebben. Het zijn ook kinderen die vaak blijk geven van enige voorkennis over een onderwerp dat in de klas behandeld wordt. Een grappig voorbeeld hiervan is een kind dat de tweede dag van het schooljaar thuiskomt en tegen haar moeder zegt: ‘Ik heb in het werkboekje gelezen welke woordjes wij allemaal tot de kerst gaan leren lezen.’ Het tweede essentiële kenmerk is dat de onderpresteerder veel (onnodige) fouten maakt in werk dat beneden zijn niveau is. Er is veelal ook geen vast foutenpatroon te herkennen. De ene keer maakt het kind een bepaald type opdracht foutloos, de dag daarop kan de leerkracht bij het nakijken de rode pen niet meer neerleggen. Vaak zijn de mondelinge prestaties van deze kinderen beter dan hun schriftelijke resultaten. Sandra, leerkracht uit groep acht, maakte dit mee bij een leerling uit haar groep. ‘Het moeilijkste vond ik dat Margje zulke wisselende prestaties neerzette. Zodra ze haar werk moest opschrijven leek het alsof zij steeds de mist inging. Dan maakte ze heel veel fouten. Als ik bijvoorbeeld bij het rekenen dezelfde sommen met haar mondeling doornam, dan waren haar antwoorden foutloos. Margje functioneerde ook beter in een op een situaties. Niet omdat ik dan meer uitleg gaf, maar gewoon omdat zo’n situatie van het kind vanzelf om een grotere concentratie vraagt. Maar het is natuurlijk wel heel moeilijk om daar vat op te krijgen. Je kunt in een groep nou eenmaal niet steeds één leerling volledig apart begeleiden en onderwijs geven.’ Ten derde is in de prestaties van een onderpresterende leerling een duidelijk neerwaartse lijn te herkennen. Zo kan een didactische voorsprong binnen een half jaar veranderen in een (ogenschijnlijk) didactische achterstand. Vaak is het zo dat deze kinderen bij werk van een moeilijker niveau plotseling weer beter gaan presteren. Jane, intern begeleider, kan daarover meepraten. Marcel (acht jaar) werd door haar getest. ‘De eerste toetsen maakte hij verschrikkelijk slecht. Vooral begrijpend lezen en rekenen gaven een somber beeld te zien. Uiteindelijk besloot ik hem geen toetsen meer af te nemen maar gewoon eens met hem te praten, wat er nu eigenlijk aan de hand was. Maar Marcel vroeg of hij nu zelf een werkje mocht uitzoeken. Hij koos een bitter moeilijke toets. Met glimmende ogen wees hij de opdracht aan. Eigenlijk wilde ik hem behoeden voor nog meer fouten en het lag op mijn lippen te zeggen dat de tijd om was. Toen ik hem zijn gang liet gaan was het resultaat verbluffend. Voor de zekerheid ben ik toen ook de andere toetsen op een hoger niveau gaan afnemen. Gelukkig maar, want uiteindelijk bleek hij een didactische voorsprong te hebben op zijn leeftijdgenoten van ruim twee jaar!’ Het vierde kenmerk is dat onderpresterende leerlingen vaak een enorme ontdekkingsdrang en creativiteit hebben die zij thuis wél laten zien. Soms overigens tot wanhoop van de ouders. Want hoe reageer je als je kind het tuinpad heeft opgebroken om te zien waar dat telefoondraad vanuit de meterkast naartoe gaat of schrikdraad op de deurklink aansluit? Wij hebben op school achteraf met de ouders vreselijk gelachen om Sem. Sem had een soort electrodoos gekregen waar hij allemaal proeven mee kon doen. Hele dagen zat hij op zijn kamer met die doos. Sem wilde graag een slot op zijn slaapkamerdeur om zijn kleine broertje buiten te sluiten. Zijn ouders waren hier fel tegen. Sem koos voor zijn eigen oplossing. Op een middag kwam zijn kleine broertje huilend naar beneden. De deur van Sem prikte hem steeds. Zijn vader ging kijken wat er aan de hand was. Toen hij Sems kamer wilde inlopen, kreeg hij telkens als hij de deurklink aanraakte een piepklein stroomstootje. Toen vader de deur eindelijk open had, zat Sem triomfantelijk te lachen. Hij had geen slot op zijn deur, maar van de ongewenste bezoekers was hij ook af. Op het moment dat een leerkracht meent te signaleren dat een leerling onderpresteert, is het belangrijk dat er contact wordt opgenomen met de ouders. Vaak biedt een gesprek met de ouders belangrijke informatie over het functioneren van het kind in de thuissituatie. Vervolgens is het zaak dat het werkelijke didactische niveau van de leerling bepaald wordt. Pas dan kan de leerkracht gaan kijken hoe de leerling gemotiveerd kan worden om te presteren op zijn eigen niveau.

 

Door Kees de Vries